Zondag 13 november 2022

‘Licht dat ons aanstoot’, zo zingen wij aan het begin. Licht, dat de duisternis doorbreekt van verdriet en gemis. Licht, dat met kaarsen wordt aangestoken. Acht namen van mensen van voorbij klinken. En vele namen van onze dierbaren in stilte. Wereldwijd onbekende namen van hen die op een niet-natuurlijke wijze uit het leven zijn weggerukt. De dood is een niet weg te stoppen realiteit in ons leven en stelt ons de belangrijke vraag hoe heeft mijn leven er uit gezien? Hoe kijk ik terug en wat heb ik met mijn leven gedaan. Wie zich met regelmaat realiseert dat het leven eindig en vergankelijk is, zal vaker de vraag stellen naar de kwaliteit van haar of zijn leven. Kwaliteit die te maken heeft met de vraag: ben ik de mens die ik ten diepste ben? Lukt het me te leven vanuit mijn diepste mens-zijn? Leef ik een geroepen leven? De vraag naar onze vergankelijkheid is verbonden met de vraag naar hoe heeft mijn leven er uit heeft gezien. Ons vastklampen aan bezit? Onze identiteit ontlenen aan wat we hebben? Wat we weten en wat we kunnen? Het bijbelboek Job laat het levensverhaal zien van een rijk man. Had alles voor elkaar en waande zich onaantastbaar. Totdat hij alles kwijtraakte: vrouw en kinderen, geld en goed. Hij roept God ter verantwoording. Wat is de zin van dit alles? Waarom overkomt mij dit? Wat heb ik fout gedaan? Onredelijk of niet, wel begrijpelijk en ook herkenbaar. Wanneer het leven tegenzit voelen we ons door weinig mensen begrepen en door God in de steek gelaten. En nog erger wanneer de dood ons pad kruist. Waarom God? Hoewel onze taal vol zit van de dood, zijn alle woorden op wanneer de dood onszelf overkomt. Er resten alleen nog vragen. Zou het mogelijk zijn om een taal te leren waarmee we de dood bespreekbaar kunnen maken? Heldere, duidelijke begrippen die ons de weg wijzen en die antwoorden geven op onze vragen? Of is het voldoende om de vragen te stellen? Is dat al betekenisvol?

De bijbel staat vol van dood, moord en doodslag. Maar de rode draad is een andere: de God van ontferming die zich steeds weer bekend maakt met de naam: Ik Zal Er Zijn. Dat gaat door tot over de grens van de dood. Maar hoe? Zijn wij – opgesloten in onze eigen ellende, verdriet en pijn – niet meer in staat God te ervaren? Dat geld en goed ons dusdanig van God heeft verwijderd dat niet God, maar wij zelf afwezig zijn? Job ervaart uiteindelijk de bevrijdende realiteit van God. Die realiteit is een eindig leven. Een mensenlichaam is niet gemaakt voor de eeuwigheid. De mens maakt deel uit van het geheel dat we aarde noemen zoals verbeeld in het tweede scheppingsverhaal. Beleven wij dit op een wijze dat we kunnen zeggen ‘Ik ben van de aarde’? Dat betekent dat er ook een tijd komt van loslaten, afscheid nemen? Dat eerste kan wellicht nog wel voor velen, maar dat laatste blijft ingewikkeld. Ook als we ons leven niet volbouwen met goud en zilver, dan zijn het nog altijd onze dierbaren die we maar moeilijk los kunnen laten. Maar het helpt daarbij dat we erop mogen vertrouwen dat we niet in het grote niets verdwijnen: maar dat onze levensadem, dat al wat en wie we zijn, op mag gaan in die aarde waaruit we geschapen zijn, dat die aarde ons zal omarmen in alle eeuwigheid.

De overdenking wordt gedragen en verdiept door momenten van stilte en de harmonieuze klanken van het Schouws Koperensemble, samen met orgelspel, alles passend bij het gedenken van de mensen van voorbij, die met ons blijven leven.