Taal is onuitputtelijk rijk. En niets is onuitsprekelijk. Alles wat bestaat, in feiten, in gedachten, in herinneringen, kan gezegd en omschreven worden, aangeduid, verstaanbaar meegedeeld. De taal is bron van gemeenschap. Zo heeft de Chileense dichter Pablo Neruda de taal beleefd, als een bezield verband, in de geest van het grote bijbelse verhaal: ‘In het woord was leven, en dat leven was het licht voor de mensen. En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het licht niet overmeesterd’. (Joh. 1) Pablo Neruda leefde van 1904 tot 1973. Hij overleed twaalf dagen na de gewelddadige dood van zijn vriend en president Salvador Allende. Met de drift van een elementaire kracht heeft hij in zijn poëzie het lot en de historie van een heel continent tot leven gewekt. Er ontstaat een beweging van vele bevrijdingstheologen.
In de viering lezen we uit ‘Ode aan de lucht’ van de dichter en uit psalm 14.
Psalm 14 is een politiek lied en een samenvatting van de hele bijbel. In dit lied, en door heel de bijbel heen, wordt over God gesproken als over iemand die naar deze wereld kijkt met de ogen van de armen. Dus vanuit een politieke visie. De God van de bijbel heeft een politieke visie, een politiek visioen. Daar willen de meeste kerken helaas nog steeds niets van weten.
Neruda lezen is als bijbellezen, een proces van bewustwording en gewetensvorming – gewetenshervorming. Je weet weer dat het anders moet, en dat jij die stem mag horen: Ga jij! Trek weg! Ik stuur jou! Het is nu of nooit om op te staan en weg te trekken uit leven dat geen leven is. Het is nu of nooit dat een heel volk kan opstaan uit de dood! De gedichten van Neruda kunnen daarbij de troost der herkenning geven: Verontwaardiging en woede en hoop, maar nooit een spoor van cynisme. Wij weten immers van de stad met fundamenten. Dat dit laatste waar mag zijn.