Job verschijnt in een nachtelijke droom en gaat met ons het gesprek aan over de vraag ‘Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?’ Worsteling met angst en pijn is in de nacht vaak op het heftigste, dan is het moeilijk om je neer te leggen bij je bestemming, laat staan je lot lief te hebben. Boeddha zegt: ‘Geef mij te willen overeenkomstig uw wil, liefde voor wat je overkomt’. Ja, achteraf, kun je uit moeilijke omstandigheden soms iets halen wat goed is. Omgaan met leed vraagt aan de ene kant verzet tegen alle opzettelijk toegebracht leed en aan de andere kant overgave aan dat waar we niets aan kunnen doen. Zo lang wij niet durven leven met wat wij niet begrijpen dan kunnen er in ons leven ook nooit geen wonderen gebeuren. Wonderen kunnen niet gebeuren in een vastgeroest wereldbeeld. Job vraagt ons om te leren terugkijken. Wat heeft het ons gebracht? Zou jij de mens geworden zijn zoals je bedoeld bent zonder angsten? Zou je vrijheid kennen zonder te weten wat gevangen betekent? Kostbaarheid kennen zonder verlies van dierbaren? Kwetsbaarheid als je niet eens gebutst bent in relaties of zelf anderen pijn gedaan hebt?
Nog éénmaal Boeddha: ‘Tegenslag is een zegen in vermomming’.