In een sfeervolle en goed bezette dienst hebben we onze dierbaren herdacht die ons het voorbije jaar zijn ontvallen. Namen werden genoemd, familieleden ontstaken licht, er was ruimte voor verdriet en dankbaarheid. Er klonken gedichten van Jan Wolkers (Herinnering) en Rutger Kopland (Weggaan) en we lazen uit de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs over vergankelijkheid, eeuwigheid en blijvend onderdak.
Franck Ploum sprak in zijn toespraak over het onderscheid tussen de fysieke dood die ieder mens ondergaat en de dood die er niet hoeft te zijn. Wanneer de bijbel zegt dat de dood niet meer zal zijn, dan doelt zij op het einde aan een leven dat geen leven is, aan kansloosheid om tot leven te komen. Mensen van het messiaanse visioen trekken elkaar weg bij die dood die er niet hoeft te zijn en bouwen met elkaar een andere samenleving op. Die samenleving wordt door Jezus ‘koninkrijk Gods’ genoemd. In die nieuwe wereld waar de zinloze dood niet meer is, gaan er nog steeds mensen fysiek dood, maar niemand wordt in zijn of haar verdriet alleen gelaten. Er zijn troostende handen, voeten die mee gaan op de weg van de rouw en er zijn schouders om op te leunen. En voor de dode is er blijvend onderdak in die eeuwigheid van licht en liefde.
Waar zijn onze doden,
hebt Gij hen nog gezien
die wij lieten gaan
in tranen van liefde?
Dat het waar moge zijn:
universum van liefde
groter dan ons denken
oneindig komen en gaan
en niets dat verloren gaat
en geen leven dat valt
dan in die ene hand van
licht en liefde en leven.